Er zijn verliezen die met de tijd vervagen. En er zijn verliezen die met je meegroeien. In mijn werk als uitvaartondernemer kom ik ze allebei tegen. Maar het zijn vooral die laatste die me bijblijven – het stille verdriet dat na jaren nog ergens in de ogen zit, in een kleine zucht voor iemand begint te praten.

 

Zelf verloor ik jaren geleden mijn moeder. Mijn moeder was een vrouw die dicht bij me stond. Het overlijden kwam niet onverwacht, maar toch… niets bereidt je echt voor op een leegte die permanent wordt. In het begin was het rauw. Alles herinnerde aan wat er niet meer was. Het leek alsof zelfs de lucht anders rook. En nu, zoveel jaar later, doet het niet meer elke dag pijn. Maar verdwenen is het niet. Het verlies is stiller geworden. Subtieler. Maar nog altijd daar.

Soms komt het terug in kleine dingen. Een geur. Een stem die op die van haar lijkt. Of wanneer ik bij een familie aan tafel zit en zij precies dat ene gebaar maken dat me herinnert aan vroeger. Of de muziek die klinkt op een afscheid en dan hetzelfde is als bij het afscheid van mijn moeder. En dan weet ik weer: verlies slijt misschien, maar het verdwijnt niet. En dat hoeft ook niet.

 

 

Want ergens geloof ik dat dit ook de andere kant van liefde is. Als iets je leven zo diep raakt, laat het sporen na. En dat mag. Ik vertel het ook weleens aan nabestaanden: je hoeft het niet los te laten. Je mag het anders vasthouden. Ruimer. Met minder pijn, maar niet minder betekenis.

In rouw zit geen eindpunt. Er komt geen dag dat het ‘af’ is. Maar er komt wél een dag dat je merkt dat je weer kunt lachen zonder schuldgevoel. Dat de herinnering troost geeft in plaats van alleen verdriet. En dan weet je: het gemis is gebleven, maar je draagt het niet langer alleen. Het is verweven geraakt met wie je bent geworden.

 

En dat, hoe pijnlijk soms ook, is iets heel kostbaars.